Labogids klinische biologie
Anticardiolipine IgM
Code LIS
S_ACA-IgM
Eenheid
U/mL
Belangrijke informatie
Wordt steeds samen aangevraagd met B2 glycoproteïne antistoffen
Klinische achtergrond
Anti-cardiolipine antistoffen behoren tot de groep van anti-fosfolipiden antistoffen. Ze worden voornamelijk beschreven in het kader van het anti-fosfolipiden syndroom. Men spreekt van het anti-fosfolipiden syndroom bij de aanwezigheid van anti-cardiolipine antilichamen of lupus anticoagulans samen met ten minste één van de volgende klinische verschijnselen: veneuze of arteriële thrombose, herhaalde foetale sterfte of trombopenie. Men onderscheidt het primair en het secundair anti-fosfolipiden syndroom. Bij het secundair anti-fosfolipiden syndroom is het syndroom geassocieerd met SLE of een andere auto-immuunziekte. Het primair anti-fosfolipiden syndroom komt voor bij patiënten zonder een andere auto-immuunziekte.
Principe van de test
Afname
Citraat
Alternatieve monstertypes
Stabiliteit monster
8u op kamertemperatuur, 1 maand bij -20°C
Interferentie
Referentiewaarden
< 20 U/mL
Doorbelwaarden
Bron referentiewaarden
Uitvoerfrequentie
2 x per week
Urgentie
TAT (turn around time)
Toestel
Analytisch meetbereik
Afdeling
Uitvoerend labo
Labo AZ Alma
DoorstuurInfo
Terugbetaling
554433